Radiotherapie, röntgentherapie en radiumtherapie Radiotherapie impliceert het behandelen van kwaadaardige aandoeningen met behulp van ioniserende straling. Dat kan röntgenstraling zijn en dan werd vroeger wel gesproken van röntgentherapie, maar die straling kan ook van radium afkomstig zijn en dan werd van radiumtherapie gesproken. Die woorden röntgen- en radiumtherapie worden nu, anno 2013, niet meer gebruikt. We spreken nu van radiotherapie, onafhankelijk van het soort ioniserende straling dat gebruikt wordt. Meestal gaat het dan om elektromagnetische straling (röntgenstraling of gammastraling) en soms betreft het behandelingen met snel voortbewegende, hoog energetische deeltjes (zoals elektronen, alfadeeltjes of protonen). Ioniserende straling is in staat om in materie, en dus ook in weefsels en in lucht, ionisaties te weeg te brengen. Dat wil zeggen dat deze straling één of meer elektronen uit een atoom vrijmaakt, waardoor een ion en één of meer ‘vrije’ elektronen ontstaan, mogelijkerwijs leidend tot beschadiging van chemische verbindingen. 31 William Conrad Röntgen deed in 1895 in Würzburg soortgelijke experimenten en zag dat tijdens het luminiceren van de gasontladingsbuis een verderop gelegen papierscherm, dat met fluorescerend bariumplatincyanur bestreken was, oplichtte. Dat gebeurde ook als de lichtgevende buis met karton afgeschermd werd en zelfs als het fluorescentiescherm op twee meter afstand geplaatst werd. Röntgen realiseerde zich toen een vorm van straling ontdekt te hebben die, anders dan kathodestraling, zich tot ver buiten de buis manifesteerde en door glas en karton heen ging, wat de kathodestralen niet deden. Hij noemde deze door hem ontdekte stralen X-stralen. Anderen doopten ze later om tot röntgenstralen. Natuurlijke radioactiviteit Rond de tijd dat Röntgen zijn X-stralen ontdekte, experimenteerde Antoine-Henri Becquerel (1852-1908) met uraniumzouten. Hij was hoogleraar natuurkunde aan de Polytechnische School van Parijs. Omdat een X-stralen uitzendende gasontladingsbuis altijd fl uoresceerde, veronderstelde hij dat onder invloed van licht fl uorescerende stoff en, zoals uraniumkristallen, mogelijk ook X-stralen afgaven. Om dit na te gaan wikkelde hij een fotografi sche plaat in zwart papier, legde daarop een munt en daarop weer uraniumkristallen. Dit geheel plaatste hij enkele uren in het zonlicht, waarna hij de fotografi sche plaat ontwikkelde. De contouren van de kristallen en van de munt waren daarna op de fotografi sche plaat goed zichtbaar en Becquerel leidde hieruit af dat tot luminescentie gebracht uranium X-stralen uitzond. Enkele dagen later wilde hij het experiment herhalen maar omdat het bewolkt was borg hij de fotografi sche plaat met munt en uraniumkristallen op in een donkere lade. De zon wilde echter maar niet gaan schijnen en na enkele dagen besloot hij de fotografi sche plaat toch te ontwikkelen. Tot zijn verbazing zag hij op de plaat een heldere aftekening van zowel de kristallen als de munt. In eerste instantie dacht hij dat dit veroorzaakt was door fosforescentie (nalichten) van de kristallen, maar al snel besefte hij dat de straling afkomstig moest zijn van het uranium zelf en dat dit niets van doen had met A.H. Becquerel (1852 -1908). (Canon der Natuurkunde)
Boek Maastro NL binnenwerk.indb
To see the actual publication please follow the link above