171 Uit de hel Léon Lodewick De behandeling van patiënten is sinds het begin van de radiotherapeutische behandelingen, in 1965, spectaculair verbeterd. Daar maken meerdere hoofdstukken in dit boek melding van. Vergelijkbaar daarmee veranderde de opvang en begeleiding van patiënten zó drastisch, dat we ons nu moeilijk meer kunnen verplaatsen in patiënten en hun behandelaars uit de beginperiode, toen de afdeling Radiotherapie onder de grond nabij het Heerlense De Weverziekenhuis van start ging. De route er naar toe was al onheilspellend. Die begon al met de diagnose: de ziekte met de grote K, de ongeneeslijke ziekte, ernstige ontsteking of je weet wel. Als dat etiket op je geplakt werd, kon de begrafenisondernemer besteld worden. Maar voor het zover was, probeerden artsen een laatste poging om dat onheil af te wenden: je werd bestraald. De nare bijsmaak van die behandeling (een laatste redmiddel) werd nog verergerd door de omstandigheden waaronder deze plaatsvond. De afdeling in Heerlen kon alleen bereikt worden via een zeventig meter lange ondergrondse gang zonder enig daglicht (zie foto pagina 112). Patiënten werden daar per bed naar toe gereden. Op de helft van die gang was er een haakse knik. In die bocht stond een plantenbak met daarboven een blauwe lamp, die wanhopig probeerde deze plant in leven te houden. Dat lukte maar matig, waardoor de goed bedoelde plant vrijwel steeds een treurige aanblik bood en een averechts effect had. Het einde van de gang werd tot overmaat van ramp afgesloten met een zwart gordijn: dat was de toegang tot een ‘bestralingsbunker’ waarin een ‘kobaltbom’ zijn onzichtbare werk zou verrichten in een spaarzaam verlichte ruimte. Het voorgeborchte van de hel. Van voorlichting was geen sprake, patiënten kregen alleen de nodige instructies. Over de ziekte zelf werd nauwelijks en alleen verhuld gesproken, wat ook gold voor de behandeling. De belevingswereld van de patiënt kwam niet aan de orde. Dat alles moet patiënten, in die beginjaren, zwaar te moede gestemd en een verdrietig gevoel van grote eenzaamheid gegeven hebben. Hoe anders ervaart de patiënt met kanker zijn ziekte en behandeling anno 2014! Mevrouw Leclaire weet er alles van. Eerder, in 1986, is zij ook onder behandeling geweest voor borstkanker. Natuurlijk sloeg de schrik haar om het hart, toen ze na een regulier bevolkingsonderzoek recent te horen kreeg dat zij weer kanker had. Het is en blijft een ernstige ziekte, maar de wijze waarop zij in MAASTRO clinic is opgevangen verdient een dikke tien. In volstrekte openheid informeerden artsen en verpleegkundigen haar over haar aandoening, over de mogelijkheden deze te behandelen, over het behandelingstraject en over de gevolgen ervan. De voorlichting was zowel mondeling als schriftelijk zo uitgebreid dat deze een geruststellend effect had en vertrouwen in de toekomst gaf. De kansen op volledige genezing waren bovendien hoog. De hulpverleners waren vol begrip, geduldig: ‘Je kunt hen dag en nacht bellen om raad, niets is hen te veel’. En dat is zó belangrijk, zeker op momenten dat de onrust toch weer toeslaat. Ook de organisatie van de behandeling verliep perfect: afspraken met wie dan ook werden punctueel nagekomen. Mevrouw Leclaire heeft nog geen minuut hoeven wachten bij de 21 bestralingen die zij achter de rug heeft. Daarvan voel je overigens niets, alleen lijnen die op haar lichaam zijn getekend, maken de behandelingen zichtbaar. Het gebouw blijft natuurlijk een ziekenhuis, maar heeft een mooie, zonnige wachtruimte met veel kleuren en leuk meubilair. Vrijwilligers veraangenamen het bezoek met een praatje bij de koffie. Ook de bestralingsruimte ziet er goed uit: vol licht en kleur. Natuurlijk is het een plek in Maastricht waar je liever niet naar toegaat, maar als het dan toch moet, is het een zegen dat MAASTRO clinic met zijn geweldige mensen er voor je is. Mevrouw Leclaire ziet de toekomst vol vertrouwen tegemoet.
Boek Maastro NL binnenwerk.indb
To see the actual publication please follow the link above