Harry Hillen Oncologie in het 5 interbellum 1925 Nog maar weinig kankerpatiënten in Limburg. Omslag van het jaarverslag van het ziekenhuis Calvariënberg (1922). (RHCL, archief Burgerlijk Armbestuur) 72 Tegenwoordig wordt in Nederland ieder jaar bij ruim 100.000 inwoners de diagnose kanker gesteld. Ruim tweederde van deze patiënten is ouder dan 60 jaar. Sinds 2008 is kanker in Nederland de meest voorkomende doodsoorzaak. In 2011 overleden volgens CBS-gegevens in Nederland 135.741 mensen, waarvan 44.038 aan kanker. Omgerekend was de kankersterfte toen met 258 overledenen per 100.000 inwoners verantwoordelijk voor ruim 32 procent van de totale sterfte. Die situatie was honderd jaar geleden totaal anders. In 1925 was de sterfte aan kanker in Nederland 118 per 100.000 inwoners ofwel minder dan 9 procent, bij een totale mortaliteit van 1.350 per 100.000. Met 1.720 sterfgevallen op 100.000 inwoners was de totale mortaliteit in Limburg overigens hoger dan in andere delen van Nederland, niet ten gevolge van kanker, maar ten gevolge van hoge kindersterfte. Het relatief lage percentage van minder dan 9 procent kankersterfte in 1925 hing rechtstreeks samen met de leeftijdsopbouw. In die periode was 4,9 procent van de bevolking ouder dan 60 jaar, nu is ruim 15 procent van de bevolking ouder dan 65. Rond 1920 was de ziekenhuiszorg in Zuid-Limburg beperkt. In Maastricht was sinds 1822 het ziekenhuis Calvariënberg gevestigd. Heerlen had vanaf 1904 het Sint-Josephziekenhuis en Sittard kende sinds 1909 het kleine Hospitaal van de Franse Zusters. Calvariënberg had door de faam van de chirurg Lambert van Kleef (1846 -1928) vooral op het gebied van de chirurgie een zekere centrumfunctie verworven. Het ziekenhuis beschikte over 333 bedden, had een bescheiden laboratorium en röntgenafdeling en een voor die tijd moderne operatiekamer. De vaste staf bestond in 1922 uit chirurg G. Rombouts, K.N.O. arts en tweede chirurg P. Schols, internist J. Overbosch en directeur en internist A. Hintzen. Meestal werkten in het ziekenhuis twee tot drie assistenten. Deze assistentgeneesheren genoten kost en inwoning en waren in feite dag en nacht inzetbaar. De dagelijkse zorg voor de opgenomen patiënten was uitbesteed aan de artsassistenten, met uitzondering van de betalende particuliere patiënten. Deze laatsten mochten volgens het vigerende reglement alleen door de vaste staf behandeld worden ‘tenzij er sprake was van een noodgeval’.
Boek Maastro NL binnenwerk.indb
To see the actual publication please follow the link above