Page 144

Boek Maastro NL binnenwerk.indb

142 Rijksuniversiteit Limburg. De gesprekken daarover hadden veel tijd in beslag genomen, mede omdat deze belast werden door de wens van het academisch ziekenhuis Maastricht (azM) om de zelfstandigheid van het RTIL op te heffen en van het instituut een afdeling van het ziekenhuis te maken. Het RTIL-bestuur verzette zich hier hardnekkig en succesvol tegen: het RTIL en zijn opvolger MAASTRO clinic hebben hun zelfstandigheid tot de dag van vandaag weten te bewaren. Dat is het instituut stellig ten goede gekomen, omdat op die manier de beoogde regionale functie van het RTIL het best gegarandeerd bleef. Na de benoeming van Keijser tot hoogleraar in 1982 werden de eerste stappen gezet in de academisering van het RTIL: een oncologisch spreekuur in het academisch ziekenhuis Maastricht in opbouw, toen nog gehuisvest in de gebouwen van het Maastrichtse algemene ziekenhuis Sint-Annadal. Een aantal coassistenten volgden er vanaf dat moment jaarlijks stages. In september 1983 kwam prinses Juliana in Heerlen de tweede lineaire versneller feestelijk in gebruik nemen, terwijl er al een aanvraag naar Den Haag onderweg was voor een derde versneller. Deze zou in Maastricht geplaatst worden; Keijser moest nogal wat registers opentrekken om daar van Den Haag toestemming voor te krijgen. Op basis van patiëntaantallen was er op dat moment geen derde versneller nodig en daarom werden onderwijs en research als zwaarwegende argumenten opgevoerd. Beide motieven maakten een plaatsing in Maastricht noodzakelijk, nabij universiteit en academisch ziekenhuis. Omdat er geen voortgang geboekt werd met de nieuwbouw van het academisch ziekenhuis, bleek, nadat toestemming was verkregen, snelle realisatie in Maastricht niet mogelijk. De derde versneller kwam daarom in Heerlen, maar pas in 1989. Ontegenzeggelijk was Keijser de motor achter dit succes, ondanks het feit dat hij een autoritaire man was, waarop een aantal samenwerkingen stuk liep. RTIL-internist De Lange, vanuit de Heerlense maatschap interne geneeskunde gedetacheerd bij het RTIL, overleed in 1982 plotseling. Daarop trok Keijser een opvolger (dr. M.A.G. Pannebakker) aan, zonder overleg of afstemming met de internisten van het De Weverziekenhuis. Pas na het vertrek van Keijser normaliseerden de verhoudingen tussen het RTIL en het ziekenhuis, en werden de internist, de (inmiddels vier) radiotherapeuten en de klinisch fysicus van het RTIL in 1991 lid van de medische staf van dit ziekenhuis en Pannebakker lid van de maatschap interne geneeskunde. Met ingang van 1987 maakt Keijser gebruik van de regeling overbruggingsuitkering (OBU); hij bleef wel buitengewoon hoogleraar aan de medische faculteit van de universiteit. In 1987 werd als waardering voor zijn verdiensten voor de ontwikkeling van de radiotherapie in Limburg het prof. dr. A.H. Keijserfonds opgericht. Doelstelling van dit fonds was de ondersteuning en het bevorderen van onderzoek op radiotherapeutisch gebied in Zuid-Limburg. Keijser liet een fors radiotherapeutisch instituut achter, dat op behandelgebied goed zijn werk deed. Van een serieuze academisering van het RTIL was echter nog geen sprake. Voordat dat proces voltooid was, moest er nog heel wat gebeuren. De opvolger van Keijser wachtte een zware taak; dr. J.M.A. de Jong nam deze als radiotherapeutdirecteur van het RTIL per 1 januari 1987 op zich.


Boek Maastro NL binnenwerk.indb
To see the actual publication please follow the link above